Mijn hoofd voelt alsof er tien vrachtwagens overheen zijn gedenderd. Met mijn ogen dicht zoek ik een lichtje. Telkens weer heb ik spijt dat ik nog steeds geen kinder-schermerlichtje heb gekocht, want mijn nachtlampje verblindt me elke keer weer. Met mijn ogen half open strompel ik naar de badkamer om tien minuten later te besluiten dat mijn gezicht er vandaag zelfs met een plamuurlaag make-up niet beter uit zal gaan zien… Ik skip het ontbijt, stap moedig op mijn fiets, keer onderweg bijna om, omdat ik niet zeker weet of ik mijn voordeur wel op slot heb gedaan, besluit toch het risico te nemen en fiets gestaag door. Vroege dienst: het went nooit!
Vroeg opstaan; het is niet mijn hobby… Of je me nou goed kent of niet, iedereen komt er snel achter dat je ’s ochtends weinig gezelligheid aan mij beleeft. Door de onregelmatigheid die je er als verpleegkundige gratis bijkrijgt, ontbreekt het mij volkomen aan een gezond dag-nachtritme. ’s Avonds slaap ik vaak pas laat en als je een beetje klinisch kan redeneren snap je vast wel dat dat niet goed samen gaat met vroeg opstaan. Helaas ben je verplicht alle diensten te werken, dus ik krijg al kriebels (en dan niet het goede soort) als ik zie dat ik ingepland sta voor een vroege dienst.
Ver-van-mijn-bed-show
Ik heb verschillende copingstrategieën braaf uit mijn hoofd geleerd toen ik nog op school zat. Toch voelt veel theorie van school als een ‘ver-van-mijn-bed-show’. Leuk dat iemand een term heeft bedacht voor een bepaald fenomeen, maar wie past dit nou daadwerkelijk toe? Ikzelf dus, blijkbaar. Als je bekend bent met copingstrategieën heb je misschien wel eens gehoord van de vijf fasen van rouwverwerking. Op school was dit nog vage theorie, maar tegenwoordig blijken deze fasen uiterst effectief en zeer relevant voor mezelf. Ontkenning, boosheid, onderhandelen, depressie en acceptatie. Natuurlijk zou het wat ongenuanceerd zijn om te zeggen dat rouwverwerking precies hetzelfde is als vroeg opstaan, maar telkens als ik een vroege dienst heb, en al helemaal als er een late dienst aan vooraf is gegaan, doorloop ik deze fasen. De vijf fasen van opstaan, zoals ik ze liever noem.
Ontkenning
Het begint ’s ochtends om zes uur met ontkenning. ‘Is dat het geluid van mijn wekker? Nee, dat kan niet. Ik hoef toch nog niet op te staan? Ik kom nog maar net van mijn werk, ik hoor het vast verkeerd’. Na ontkenning komt boosheid. Die rotwekker blijft maar herrie maken en langzaam begin ik te beseffen dat ik wel degelijk mijn warme bed moet verlaten. Ik voel een lichte vorm van agressie in me opkomen en krijg de neiging om mijn wekker door het raam te smijten. Ik ben nog half aan het dromen, dus het is niet moeilijk om me voor te stellen hoe de rust wederkeert zodra de herrieschopper onaangenaam kennis maakt met de harde, koude, genadeloze straat buiten.
Zelfmedelijden
Ik kan me nog net weerhouden van deze woedeaanval en begin aan fase drie, onderhandelen, of beter gezegd: snoozen. Nog vijf minuutjes, dan ga ik eruit. Ik heb toch nog een pak in mijn kluisje liggen dus dat scheelt weer tijd. Vijf minuten later ben ik nog steeds aan het onderhandelen met mezelf. ‘Nog een paar minuten extra kan nog wel. Ik ken mijn patiënten nog van gisteren, dus ik heb niet veel tijd nodig om de dossiers door te nemen.’ Uiteindelijk ben ik ruim een kwartier verder en weet ik dat ik de onderhandeling heb verloren. Haast huilend doe ik een poging om op te staan, maar ik kom niet verder dan zittend op de rand van het bed. Vol zelfmedelijden en diep verdriet vraag ik mezelf af of ik wel echt uit bed wil, of mijn baan deze ellende wel waard is, of ik niet beter terug mijn bed in kan gaan om heel de dag met de gordijnen dicht weg te kwijnen.
Tegenwind
Fase vier duurt lang, de depressie is hardnekkig. Mijn fietszadel is nat van de regen en zoals gewoonlijk kom ik daar pas achter zodra ik erop ben gaan zitten. Ik heb tegenwind, wat ik trouwens voor mijn gevoel altijd heb…. Het stoplicht staat te lang op rood, mijn fietslicht valt onderweg uit en ik krijg mijn sleutel niet uit mijn fietsslot. Alles zit altijd tegen als je op zo’n onmenselijke tijd productief moet zijn. Zodra ik mijn pasje voor de ingang houd en de schuifdeuren me vriendelijk de toegang tot het ziekenhuis verschaffen, wordt fase vier afgerond. Het sfeervolle TL-licht van het ziekenhuis lacht me tegemoet en ik besef dat er eigenlijk niks anders op zit dan gewoon maar mijn schouders eronder te zetten.
Ik kleed me om, gooi tijdens de overdracht een sterke kop koffie naar binnen en zucht nog even diep voor ik mijn eerste patiënt wakker maak. Zodra de slaperige ogen van mijn patiënt open gaan, weet ik echter dat mijn werk het waard is om vroeg op te staan, omdat ik nou eenmaal een mooie baan heb. Geen ander werk dan het werk als verpleegkundige zou het voor mij waard zijn om zo vroeg uit bed te gaan. Het wordt vanzelf half 4, dan mag ik weer terug naar mijn bed en ga ik slapen totdat morgen het hele proces opnieuw begint. Vroege dienst, het went nooit.