Tegenwoordig hebben we veel middelen om patiënten te kunnen ondersteunen in moeilijke fases, zoals het levenseinde. In het ziekenhuis en daarbuiten hebben we een heel arsenaal aan hulpmiddelen en interventies om het de patiënt zo comfortabel mogelijk te maken. Het is dan ook lastig om te zien wanneer zij dat, ondanks het grote lijden, niet willen gebruiken.
Al een aantal keer kijk ik door het raam even haar kamer binnen. Ik zie dat er iemand van de familie bij haar is. Eigenlijk is er altijd wel iemand bij haar, ze is gelukkig zelden alleen. Er moet nog het een en ander gebeuren dus ik loop naar de kamer toe. Ik stap bij haar binnen en hoor alleen het geluid van de zuurstof die met hoge druk door de neusbril heen geperst wordt. Wanneer ik naar haar kijk, zie ik hoe ze in bed ligt. Uitgeput. Benauwd. Bang. Ze snakt naar lucht en hapt daarom naar adem. Haar hele lijf spant zich in om zoveel mogelijk zuurstof binnen te krijgen, maar het is niet voldoende. Het is niet genoeg.
De eed van ons beroep
Ik weet het nog goed, de eed die ik aflegde bij mijn diploma-uitreiking. De eed werd door een van de docenten voorgelezen, waarna alle net-afgestudeerde verpleegkundigen erop moest antwoorden als hun naam genoemd werd. ‘Ik beloof dat ik mijn beroep als verpleegkundige op een verantwoorde en betrouwbare wijze zal uitoefenen. Dat betekent: dat ik zorgvragers goed zal verzorgen, hun lijden zal verlichten en hen zal helpen de best mogelijke kwaliteit van leven te realiseren. Dat ik de belangen van de zorgvragers centraal stel en bij de zorgverlening zoveel mogelijk rekening houd met hun opvattingen…’
Voor sommigen in de zaal zal de eed wellicht aangevoeld hebben als een formaliteit, iets waar ze weinig waarde aan hechtten. Voor mij voelde het afleggen van de eed als een plechtig moment, iets heel serieus, als een belofte die ik nooit meer mocht breken. Toen ik hoorde dat mijn naam werd genoemd, werd ik even zenuwachtig maar twijfelde ik niet. “Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”, zei ik nerveus, maar vastberaden. Voor mijn gevoel bracht die afgelegde eed meer verantwoordelijkheid met zich mee dan het diploma dat ik erna ondertekende.
Die eed zelf heb ik eigenlijk nooit meer echt nagelezen. Ik heb er tijdens mijn loopbaan maar weinig bewust aan teruggedacht en ik zou liegen als ik nu beweerde dat ik precies weet wat erin staat. Toch voel ik die verantwoordelijkheid nog steeds, heb ik nog altijd het idee dat die eed deel van mijn morele zusterskompas is. Maar dat morele zusterskompas liet me bij een van mijn patiënten pas geleden behoorlijk in de steek. Want wat doe je als je iemand zo graag wil helpen, als je zo graag comfort wil bieden en lijden wil verminderen, terwijl de patiënt of de familie dit vanwege hun eigen overtuigingen niet wil?
Twee beloftes in strijd
Ik sta aan het bed van mijn patiënt en zie hoe ze strijdt bij elke ademteug. Het is een gevecht dat ze gaat verliezen. Haar lucht wordt steeds ijler en hoe langer ik naar haar kijk, hoe ijler ook míjn lucht wordt. De onmacht grijpt me naar de keel. Ik weet dat ik deze patiënt kan helpen. Er is een arsenaal aan interventies die ik in kan zetten om het lijden in dit proces te verzachten. Ik wil helpen, ik wil haar en haar familie overtuigen, ik wil ze door elkaar schudden om tegen ze te zeggen dat het niet zo hoeft te gaan. Maar ze wil geen interventie. Zowel mijn patiënt als de familie willen dat niet, vanuit persoonlijke en religieuze overwegingen. Ook dat maakt het moeilijk, want hun geloofsovertuiging komt heel dicht bij die van mezelf, maar toch lijken onze opvattingen over het levenseinde ver uit elkaar te staan.
Ik heb tijdens het afleggen van de eed beloofd dat ik lijden van patiënten zal verlichten en zal streven naar een goede kwaliteit van leven. Ik heb echter ook beloofd dat ik de belangen van patiënten respecteer en rekening houd met hun opvattingen. Wanneer die twee beloftes in strijd zijn, wat kies je dan?
Niet mijn keuze
Ik sta nog bij mijn patiënt maar ik doe verder niets. Het blijft bij wat voorlichting, ik kan niet aandringen op het uitvoeren van verdere interventies. Het is niet mijn keuze om te maken, ondanks dat ik weet hoeveel comfortabeler het zou kunnen zijn. Dit zijn de momenten waarop ons werk het moeilijkst is, waarop je als persoon geraakt wordt door wat je als verpleegkundige meemaakt. Ik blijf even op de kamer en wrijf met mijn hand zachtjes over haar arm in de hoop dat ze er rustiger van wordt. Het is iets kleins maar het is het enige wat ik nu kan doen. Hopelijk is het genoeg.
Niet lang daarna overlijdt ze. Ze heeft afscheid kunnen nemen van haar dierbaren en is uiteindelijk rustig gegaan. Ik heb er inmiddels ook vrede mee. Het was haar levenseinde, dus haar keuze. Mijn collega’s en ik hebben gedaan wat we konden, ook als we meer hadden willen doen.