Op symposia, regionale bijeenkomsten, maar ook gewoon op verjaardagen gebeurt het. Mensen vragen naar mijn beroep en met enthousiasme vertel ik dan dat ik in een hospice werk. Je ziet gezichten veranderen van geïnteresseerd naar ernstig. ”Is dat niet vet zwaar? Dan heb je dus dagelijks met doodgaan te maken… Hoe houd je dat vol?” En dan vertel ik.
Over dat dit het mooiste beroep is dat er bestaat. Over het feit dat het in de hospicezorg gaat over wezenlijke zaken, over de dingen die er echt toe doen. Over de puurheid van mensen die me zo raakt, over de prachtige contacten die mensen nog hebben met hun geliefden.
Ik vertel hoe de vrijwilligers met zorg de maaltijden opdienen, over de liefdevolle wijze van het geven van een voetmassage. Ik vertel over de meneer die in zijn leven nauwelijks was aangeraakt, nog nooit een massage had gehad en nu elke avond uitkijkt naar dat moment.
Ik vertel over de kleine alledaagse dingen waarin we als medewerkers het verschil kunnen maken voor de bewoners, maar zeker ook voor de naasten. Over het luisterend oor dat we overbelaste mantelzorgers kunnen bieden, over die arm en over het glaasje water en de tissue.
Maar vanochtend, gelijk bij aanvang van mijn dienst, vond ik het opeens toch zwaar. Maria, 90 jaar oud, nooit getrouwd geweest, was gisteren opgenomen vanuit een zorgcentrum in de buurt. De zorg werd te complex daar, de samenhang van de diverse aandoeningen die ze had en het kleine sociale netwerk maakten het wonen op een eigen kamer niet langer verantwoord.
Maria had gebeld. Ze moest op de postoel en wel nu. ”Gisteren was mijn hele bed nat en dat wil ik niet nog een keer”, zo gaf ze aan. Met de potige, opgewekte vrijwilligster die al had besloten vanochtend met mij samen te werken, hielp ik de corpulente dame op de postoel. Toen gebeurde het: Maria braakte bloed, het spetterde op de grond, tegen mijn bril, over de schoenen van de vrijwilligster en tegen de bedrand.
Maria werd bleek en nog bleker en was niet meer aanspreekbaar. Ik vroeg de vrijwilligster mijn collega verpleegkundige te halen en dat deed ze. Maar niet voordat ze me een hand op de schouder legde en bemoedigend toesprak. Maria overleed en ik huilde. Ik kende haar niet, maar dit raakte me behoorlijk.
Tijdens de koffie liet ik in gedachten het gebeuren nog eens de revue passeren. Ik kreeg een kopje koffie van de gastvrouw, met heerlijk opgeklopte melk. Ze reikte me een plakje koek aan met boter, waar ze met een mes mooie ruitjes in had getekend. En ik wist het opeens: dit is zorg voor elkaar!
Wat is het prachtig om een team te zijn voor de bewoners, maar ook voor elkaar. Ik mocht voor Maria zorgen, maar er werd ook voor mij gezorgd. Door de vrijwilligster, door mijn collega die heel rustig hielp met de dingen die geregeld moesten worden zodat ik weer even bij kon komen. Door de huishoudelijk medewerker die al gezien had dat hier heel snel een emmer sop en een boender moest komen. Door de gastvrouw met koffie.
Zelfs door een familielid die geschrokken was, maar ook blij omdat Maria niet alleen was toen ze overleed. Ze gaf me een knuffel bij vertrek. Hospicezorg zwaar? Nee, maar sommige gebeurtenissen hakken er best even in. En dat mag. “Als het me niet meer raakt ga ik wel brood verkopen”, zei ik eens op een verjaardag. Tot zolang blijf ik de contacten vieren met al die andere betrokkenen in de hospicezorg, mensen met hart en oog voor de ander. Zulke mensen zijn broodnodig!