In mijn werk als wijkverpleegkundige ontmoet ik vele mensen. Een grote diversiteit, dit maakt mijn werk als wijkverpleegkundige zo enorm boeiend. Mensen met chronische ziekten, mensen die zorg na een operatie nodig hebben, oncologische klanten, en ook een toenemend aantal mensen met dementie.
We merken deze toename in de wijk: er komen steeds meer oudere mensen, we worden immers steeds ouder, en ook het aantal mensen dat dementie krijgt neemt toe. Een akelig ziektebeeld, zeer akelig zelfs. Mensen verliezen zichzelf. Zo ook mijn cliënt uit de wijk, ik ben haar wijkverpleegkundige. Vanaf het moment dat ik haar leer kennen vind ik de situatie kwetsbaar, bij deze markante, eigenzinnige dame. Mevrouw woont in een gelijkvloerse woning voor ouderen. Een huisje waarin de tijd een beetje stil lijkt te staan.
Broos
Met ons thuiszorgteam leveren we vier, soms vijf keer op een dag de zorg aan haar. Hulp bij de persoonlijke verzorging, tenminste in hoeverre ze dit toelaat, ondersteunen bij de medicatie inname, dagelijks een verpleegkundige handeling, het bieden van structuur en aanreiken van de pakjes drinkvoeding.
Eten doet ze al jaren niet of nauwelijks meer, ze gebruikt Nutridrink, een aantal flesjes per dag. Mevrouw is broos. Ze weegt nauwelijks nog 32 kg. Ze zit het liefst in haar huisje aan tafel en probeert puzzels op te lossen. Verdere hobby’s heeft ze niet, haar wereld wordt almaar kleiner. Er is veel gesproken over een vorm van dagbesteding, over de inzet van een vrijwilliger, over wonen in het verpleeghuis, maar de “Nee” van mevrouw is resoluut.
Haar netwerk stelt weinig meer voor. Ze heeft geen contact meer met haar familie, alleen haar dochter komt een keer in de week. Dan eten ze samen een gebakken visje van de markt. Mevrouw vindt onze dagelijkse bezoekjes en die van de huishoudelijke hulp en begeleiding prettig. Ze houdt van gezelligheid, van het maken van een praatje, wanneer we weggaan smeekt ze of we niet kunnen blijven. Je ziet dan haar aanwezige oprechte verdriet.
In overleg
Maar haar broosheid neemt verder toe, evenals haar verminderde regelvermogen en het toenemend onvoorspelbare gedrag maakt dat thuis wonen niet langer verantwoord is. Dat is althans mijn visie, en die van mijn collega’s. Haar “Nee” staat lijnrecht tegenover onze mening, onze zorg om haar. Maar wie zijn wij eigenlijk, dit te bepalen? En wanneer dient zo’n moment zich aan? Als wijkverpleegkundige vind ik dat soms echt een lastige afweging.
Na een paar incidenten wordt in overleg met mevrouw en haar dochter en huisarts de wet langdurige zorg aangevraagd. Ze komt er als actief wachtend op de lijst te staan. En dan is daar de dag, er is een plek in de intramurale setting voor haar. Met aandacht bereiden we de opname voor. We maken ons eigenlijk ook wel zorgen, zal ze überhaupt meegaan? Veel weerstand geven? Verdrietig worden?
Een collega waar mevrouw veel vertrouwen in heeft, begeleidt haar naar de organisatie waar ze zal komen te wonen, kort nadat we haar het (slechte) nieuws hebben verteld. De Bopz zal daar afgenomen gaan worden.
Hotelzeepje
We zijn twee weken later. Twee collega’s bezoeken mevrouw in het verpleeghuis waar ze nu woont. Ze ontvangt hen met enthousiasme, ze herkent hen beiden nog. Mijn collega’s krijgen een korte rondleiding. Mevrouw is trots wanneer ze haar kamertje laat zien en vertelt vol enthousiasme. “Het hotel hier is zo luxe. Iedere ochtend wordt mijn bed opgemaakt. En kijk eens naar het stukje zeep op de wastafel wat speciaal voor mij gekocht is? Het hotelpersoneel is zo aardig!”
Mijn collega’s vernemen ook dat mevrouw in de groep weer voeding gebruikt, weliswaar niet veel, maar toch. Het eten in gezelschap smaakt kennelijk naar meer. Ze is aanwezig in de groep, zoekt gezelschap op, laat zich horen en kletst erop los.
Wij, als thuiszorgteam zijn er enorm blij mee. En in mezelf moet ik ook lachen, ze zal er zeker reuring brengen. We gunnen haar gezelschap, aandacht en positiviteit. Aspecten waar wij mensen enorm behoefte aan hebben. Hopelijk kan ze hier nog een tijdje van genieten.