Een goede veneuze toegang is voor elke ziekenhuispatiënt van belang. Er bestaan verschillende opties en elke vorm van toegang heeft voor- en nadelen. Een correcte keuze veneuze toegang draagt bij aan patiënttevredenheid en adequate therapie. Oncologieverpleegkundige Noah beschrijft de verschillende mogelijkheden.
Als een patiënt wordt opgenomen in het ziekenhuis, wordt deze eigenlijk vrijwel altijd behandeld met intraveneuze medicatie zoals antibiotica, bloedproducten (packed cells), vocht (NaCl, mixinfuus of glucose infuus) of chemotherapie. Een goede veneuze toegang is dus essentieel.
Op mijn afdeling oncologie worden dagelijks velen infusen geprikt. Dat maakt dat wij als oncologieverpleegkundige daar ervaren en dus ook goed in zijn. Niet iedereen heeft even goede vaten. Het kan soms best lastig zijn om een goed bloedvat te vinden voor een infuus. Dat kan meerdere redenen hebben, bijvoorbeeld bij patiënten met obesitas, te weinig bloed in de bloedvaten of bij een patiënt met forse oedemen. Daarnaast is het een bekende bijwerking dat van chemotherapie de bloedvaten aangetast worden en dat het prikken van infuus of bloed dus ook steeds moeizamer gaat.
Bij sommige patiënten is een infuus prikken zelfs onmogelijk geworden, hoe getraind we ook zijn. Dat is voor de patiënt niet prettig omdat hij/zij meerdere keren geprikt moet worden, maar ook voor ons als verpleegkundige is dat niet fijn omdat je dan veel meer tijd kwijt bent. Daarom wordt er op afdeling oncologie naast het perifeer infuus ook veel gebruik gemaakt van de PICC-lijn of de Port-a-Cath (PAC).
Perifeer infuus
Het perifeer infuus, ook wel venflon, is eigenlijk een gewoon infuus en wordt ingebracht in een ader in de onderarm. De naald wordt eruit gehaald na het aanprikken en een klein flexibel plastic buisje blijft achter in het bloedvat. Dit is veelal de meest gebruikte veneuze toegang. Via een perifere lijn mag eigenlijk van alles gegeven worden, zoals antibiotica, vocht, anesthesie, bloedproducten of chemotherapie.
Het risico van een perifeer infuus is dat deze na een aantal dagen kan gaan ontsteken (flebiteren) of dat vloeistoffen subcutaan inlopen. Bij een perifeer infuus is het van belang om dagelijks te controleren of het buisje nog goed zit en of deze tekenen van infectie vertoont. In beide gevallen zal het infuus verwijderd moeten worden. Daarnaast kunnen sommige middelen, zoals chemotherapie, erg schadelijk zijn voor de bloedvaten en zullen de bloedvaten ook aangetast worden.
PICC-lijn
De afkorting PICC staat voor perifeer ingebracht centrale catheter en dit is een dun flexibel slangetje dat in een bloedvat in de bovenarm net boven de ellenboogplooi wordt ingebracht door de radioloog. Het is een lange lijn en het einde van het slangetje ligt vlakbij het hart in een groot bloedvat (vena cava superior). Via de PICC-lijn kunnen medicijnen gegeven worden en omdat het in een groot bloedvat terecht komt treedt er minder snel schade en irritatie op aan de bloedvaten.
De PICC-lijn kan langdurig gebruikt worden tot maximaal een jaar. Er kan niet alleen medicatie, vocht of bloedproducten gegeven worden, maar er kan ook bloed uit afgenomen worden. De PICC-lijn wordt vaak gebruikt bij patiënten die moeilijk te prikken zijn of die langdurig medicatie nodig hebben zoals chemotherapie, antibiotica (IPAT-traject) of voeding (TPV). Het nadeel van een PICC-lijn is dat deze 1x per week verzorgd moet worden door een verpleegkundige en dat in bad gaan of zwemmen met hiermee wordt afgeraden. Daarnaast kan ook een PICC-lijn gaan infecteren.
Port-a-Cath (PAC)
Een Port-a-Cath, of poortkatheter, is een systeem dat volledig onder de huid geplaatst wordt. Meestal gebeurt dit op de bovenzijde van de borst. Een kleine operatieve ingreep is nodig om dit kastje te plaatsen. Een PAC bestaat uit twee delen: een reservoir die onder de huid wordt geplaatst en een katheter die in de ader wordt ingebracht. Met een speciale PAC-naald wordt door de huid het reservoir aangeprikt.
Het voordeel van een PAC is dat deze jaren kan blijven zitten en dus ook pas verwijderd wordt op het moment dat deze niet meer nodig is of niet meer functioneert. Daarnaast kan er ook uit een PAC bloed afgenomen worden. De PAC kan direct worden gebruikt na het aanleggen hiervan. Omdat het kastje onder de huid zit, merkt de patiënt in zijn dagelijks leven hier geen hinder van.
Bij het aanprikken van een PAC voel je het reservoir zitten, waardoor de verpleegkundige eigenlijk altijd in een keer goed prikt. Een nadeel van de PAC is dat de patiënt iedere keer bij een ziekenhuisbezoek weer aangeprikt moet worden en dat de PAC eens in de zes weken moet worden doorgespoeld met NaCl als deze niet met regelmaat gebruikt wordt. Hiervoor moet een patiënt dan naar het ziekenhuis komen.
Centrale lijn (CVC)
Tot slot is er nog de centrale lijn. Ook wel centraal veneuze catheter genoemd. Dit is een lange (20 cm) dunne catheter die ingebracht wordt in een grote ader, bijvoorbeeld onder het sleutelbeen (vena subclavia) of in de hals (vena jugularis). Het voordeel van een centrale lijn is dat er allerlei medicijnen gegeven kunnen worden die niet via een perifeer infuus gegeven kunnen worden, waaronder chemotherapie of voeding (TPV), omdat deze stoffen te schadelijk zijn voor de perifere vaten. Daarnaast kan er ook bloed afgenomen worden. De centrale lijn kan langere tijd blijven zitten.
Het nadeel van een CVC is dat het inbrengen hiervan verschillende risico’s met zich meebrengt, waaronder een infectie of een grote bloeding, omdat in plaats van een ader een slagader wordt aangeprikt. Daarnaast kan bij het inbrengen van de katheter in de vena subclavia per ongeluk de long worden aangeprikt in plaats van de ader, waardoor er een pneumothorax ontstaat. Om dit allemaal te voorkomen wordt een centrale lijn aangeprikt met behulp van een echo.