Wat als een zwaargewonde patiënt amputatie van zijn been weigert? En je zijn taal niet spreekt? Het overkwam verpleegkundige Ans Groen, toen ze voor het Rode Kruis acht maanden in Zuid-Soedan op missie was en zich ontfermde over oorlogsgewonden.
Ans Groen ziet hem nog zo voor zich, de 25-jarige zwaargewonde jongen die binnenkwam in het plaatsje Ganyliel in Zuid-Soedan. Het is één van de locaties waar het internationale Rode Kruis een chirurgisch programma voor wapengewonden draait. Opgepikt met een vliegtuigje van het Rode Kruis en afgezet bij het ziekenhuis, kwam de jongen in een ziekenhuis tussen zestig andere wapengewonden van de burgeroorlog terecht.
“Een amputatie is zwaar”
Met kogelverwondingen in beide benen en een arm was zijn situatie kritiek. Zijn slechtste been moest geamputeerd worden. “Het probleem was”, zegt Groen, “hij weigerde amputatie.” De ingreep was noodzakelijk vanwege de kans op infecties of een amputatie op een hogere plek.
“De tijd drong. Hoe langer we wachtten, hoe meer kans op complicaties en hij was al verzwakt.” Wegens de taalbarrière was communicatie vrijwel onmogelijk. “Het is gecompliceerd als je niet rechtstreeks met patiënten kunt praten.” Toch kregen Zuid-Soedanese verpleegkundigen, die zich ook als tolk beschikbaar stelden, hem niet overtuigd.
“Het is ook begrijpelijk”, zegt Groen. “Een amputatie is zwaar. Een been missen verandert je toekomstperspectief. Het beperkt mogelijkheden, vooral in een land als Zuid-Soedan.” Het chirurgisch team van het Rode Kruis stond voor een dilemma.
Uiteindelijk kwamen ze samen met de Zuid-Soedanese verpleegkundigen op een idee: contact maken met het dorpshoofd van waar hij vandaan kwam. In Soedan hebben dorpshoofden veel autoriteit. Het werkte. De jongen was om: hij onderging de amputatie.
“Patiënten beuren elkaar op”
Vier maanden lang lag de jongen op de chirurgische afdeling. Na zijn operaties bleef zijn situatie alsnog ernstig. “Daarbij kwam dat hij zich neerslachtig en eenzaam voelde”, vertelt ze. Familieleden woonden kilometers ver weg en wegens het slechte wegennet in het land was hij slecht bereikbaar.
Groen: “Uiteindelijk beuren patiënten elkaar op. Het is mooi om te zien dat ze steun aan elkaar hebben en ook kunnen lachen, ondanks de treurige situatie.” Dat gebeurde ook met hem. Ondanks zijn ontbrekende been keek de jongen weer naar de toekomst en probeerde hij de draad op te pakken. De wonden genazen grotendeels en hij mocht naar huis.
Afzetten in de wildernis
Zijn moeder en jongere broer, die weken na zijn opname langskwamen, gingen samen met hem terug. Het Rode Kruis regelt de terugreis van patiënten na opname. Op vaste vliegtrajecten van de organisatie kunnen patiënten grotendeels meevliegen richting hun woonplaats. “Het vreemde was dat deze jongen niet wilde vliegen, maar met de boot naar huis wilde varen.” Dus kreeg hij van de organisatie een vergoeding voor deze reis.
“De jongen vroeg me of ik hem met zijn moeder en broertje wilde afzetten bij het moerasgebied in de buurt van het ziekenhuis, waar hij vanaf daar verder zou reizen. Iemand stond hen daar op te wachten.” Ook al wilde hij het op deze manier en waren ze bekend in de omgeving, Groen voelde zich er vreemd bij om hen min of meer achter te laten in de wildernis. Ze vertrokken. De afloop kent Groen niet. Of hij voor een prothese is teruggekomen bij een andere hulppost van het Rode Kruis is onduidelijk.
“Je kunt er áltijd weer tegenaan, hoe schrijnend de situatie ook is.”
“Het is lastig contact te onderhouden als je niet kunt bellen”, vertelt Groen. “In Zuid-Soedan werken is onvergelijkbaar met werken in een Nederlands ziekenhuis”, vervolgt ze. De faciliteiten zijn minimaal. Zo is het ziekenhuis – uitgezonderd van de operatiekamer – opgebouwd uit tenten. Er is geen stromend water en zo af en toe kortdurend stroom.
Via draagbare radio’s houdt het medische team onderling contact en op de basis is er internetverbinding. Groen is het inmiddels gewend: sinds 1991 gaat ze als verpleegkundige mee op verschillende missies, voornamelijk naar landen in Afrika zoals Somalië, Noord-Kenia en Tsjaad, maar ook Pakistan, Afghanistan en Noord-Korea. “Het heeft me veel gebracht. Ik zie in dat er veel mogelijk is met weinig middelen in gebieden waar het leven moeizaam is.”
Ze zag dat de bevolking toch altijd weer de kracht en moed vindt om weer iets van het leven te maken. “Je kunt er áltijd weer tegenaan, hoe schrijnend de situatie ook is.” Wat betreft Zuid-Soedan, maakt Groen zich zorgen. “De uitzichtloosheid is verschrikkelijk. Krijgen ze het ooit voor elkaar om in vrede te leven? Soms denk ik wel: wanneer houdt het een keer op?”