In mijn rode auto scheur ik, zonder navigatie, het hele eiland rond. Ik ken de weg, weet waar ik hard kan rijden en ik geef niemand van rechts meer voorrang; daar doen ze hier immers niet aan. Ik weet inmiddels ook wanneer er happy hour is in de bar. Ik weet welke boodschappen ik in welke supermarkt moet halen en op welk strand ik moet zijn voor gratis bedjes. Als ik ’s ochtends de afdeling op kom lopen roep ik ‘bon dia’ en als ik vertrek klinkt er een ‘ayo!’. Ik zit hier nu al drie weken en voel me al bijna een echte Arubaan.
Eigenlijk slaat dat nergens op. Drie weken is helemaal niet lang, het had een vakantie kunnen zijn. Na een vakantie voel je je toch ook niet ingeburgerd? Toch voelen de drie weken hier anders dan wanneer ik drie weken op vakantie zou zijn. Ja, het leven hier heeft wel wat weg van vakantie maar uiteindelijk is het dat natuurlijk niet. Ik werk hier gewoon 40 uur per week en voor de oplettende lezer: dat is meer dan wanneer je in Nederland fulltime in de zorg zou werken. Ik sta ervan versteld hoe snel je hier een leven opbouwt. Hoe vlug je jezelf een bepaalde routine en structuur aanmeet en hoe je niet eens meer stil staat bij dingen waar je eerst erg aan moest wennen.
Toch zijn er ook dingen die niet willen wennen. Het feit dat ze op de afdeling geen gebruik maken van de po-spoeler bijvoorbeeld. Ze hebben er wel een maar die werkt vaker niet dan wel. Het blijft gek om een urinaal te legen in het toilet om het vervolgens om te spoelen in de wasbak waar mensen zich de volgende ochtend aan opfrissen. Ook voelt het vreemd om alleen pauze te houden, in plaats van met een aantal collega’s samen. Soms eet je wel gezamenlijk maar in principe neemt iedereen gewoon pauze wanneer het uitkomt of wanneer ze trek hebben. Ongezellig, als je het mij vraagt. Toch kan ik niet ontkennen dat het ook wel iets praktisch heeft. In Nederland staan we soms ongekend lang op elkaar te wachten omdat nog niet iedereen zo ver is om even te eten. Of dat nou zo efficiënt is betwijfel ik.
Afgezien van het werk zijn er ook op het eiland zelf een aantal dingen die niet wennen. Dat muggen je levend opeten als je bloedgroep in de smaak valt bijvoorbeeld, of dat je de temperatuur van de douche niet kan aanpassen en dus altijd, met een beetje geluk, lauw doucht. Verder sluiten ze hier ook constant allerlei belangrijke wegen af, maar vergeten ze omleidingsbordjes te plaatsen. Zo wordt de route naar je werk een heuse speurtocht; iets waar je om half 7 ’s ochtends niet echt op zit te wachten.
Inmiddels zit ik hier dus al drie weken, wat betekent dat ik volgende week weer retour moet. Ik wilde eigenlijk niet schrijven over vertrek. Althans, nu nog niet. Ik zit nog midden in de ontkenningsfase en heb de struisvogeltactiek volledig onder de knie: ik steek mijn kop in het zand en doe net alsof er niks aan de hand is. Alsof dit nog níet mijn laatste week is, alsof ik volgende week nog steeds hier zit. Een maand is te kort. Te kort om te wennen aan onwennige dingen en te kort om te genieten van alles wat wél went. Ik wil nog niet naar Nederland vliegen. Als je me de komende week dus zoekt kan je me vinden op het strand. Dan doe ik alsof ik een ingeburgerde, Arubaanse struisvogel ben. Want struisvogels vliegen niet.