Het verschil tussen werken op een Spoedeisende Hulp in Nederland en een kliniek in het grootste vluchtelingenkamp ter wereld, kan niet groter zijn. Verpleegkundige Suzanne Doeland (28) verzorgde zes maanden een dertienjarig, ‘bewonderenswaardig sterk’, meisje in het Kutupalong-vluchtelingenkamp in Bangladesh.
Het is februari als een dertienjarig meisje, gevlucht naar Bangladesh, gedreven door een Zoek de verschillen puzzelboekje bladert. Een uur later heeft ze het hele boekje al uit. Er verschijnt een verlegen glimlachje op haar smalle gezichtje en even lichten haar donkere ogen op, als verpleegkundige Suzanne Doeland weer aan het voeteinde van het ziekenhuisbed in de Kutupalong-kliniek staat. Dankbaar. Tevreden.
“Dit was een gelukkig momentje”, vertelt Doeland. De verpleegkundige werkte op de kinderafdeling van een Artsen Zonder Grenzen ziekenhuis, in een vluchtelingenkamp in Bangladesh. Daar verzorgde ze ook dit meisje intensief. “Hoe ze opleefde door het maken van louter een puzzel, dat vind ik bijzonder”, vervolgt ze.
Het dertienjarige meisje hoort bij de Rohingya. Deze minderheidsgroep werd uit Myanmar verdreven vanwege hun islamitische achtergrond. Myanmar is namelijk een Boeddhistisch land. Samen met haar familie is het meisje haar geboorteland ontvlucht. Ze belandt in het grootste vluchtelingenkamp van de wereld, waar een miljoen Rohingya-vluchtelingen wonen.
Medisch wonder
In september 2018 komt het meisje bewusteloos binnen. Haar lichaam is ernstig beschadigd door blaren die zich tot wonden vormden. “We hielden er rekening mee dat ze zou overlijden”, vertelt Doeland. Wonder boven wonder wordt het meisje enkele dagen later wakker. Ze is verlamd van haar middel en daardoor ook incontinent. Af en toe heeft ze hoge koortsaanvallen en op haar rug zitten wonden zo groot als vuisten.
Er volgt een lang proces met pieken en dalen. Het overleg met artsen in Nederland en de kinderartsen van Artsen Zonder Grenzen levert niets op. Een antwoord op deze ingewikkelde casus komt er niet en daardoor dus ook geen diagnose. “Je mist toch het maken van een MRI”, zegt Doeland. “Het is werken met de middelen die je hebt”, verwijzend naar het gebrek aan infuuspompen en een gewone zuurstoftoediening.
Op iedere afdeling liggen twee kastjes zo groot als een lunchtrommel om de hartslag en het zuurstofgehalte in het bloed te meten. Voor de ondersteuning van ademhalen wordt gebruik gemaakt van Continuous Positive Airway Pressure (CPAP), waarbij lucht in de bovenste luchtwegen wordt geblazen. Doeland: “Enerzijds is er weinig apparatuur beschikbaar, anderzijds ben ik verbaasd dat het werk op deze manier ook gaat.”
Maandenlang op ziekenhuisbedje
Hoopgevend is de situatie van het dertienjarige meisje niet: ze zal nog maandenlang in het ziekenhuis van Artsen Zonder Grenzen moeten doorbrengen. Met twintig anderen ligt ze op de kinderafdeling in een volle ziekenhuiszaal, met in het midden een bureau en medicijnkasten. De bedden staan dicht tegen elkaar: er zit maar een meter tussen. En er zijn geen afscheidende gordijntjes. Er is niet veel, slechts een plastic kist onder elk bed waar persoonlijke bezittingen in bewaard kunnen worden. Geen televisie, geen boeken en weinig bezoek. Het meisje is nooit naar school gegaan en is, zoals velen in het kamp, analfabeet. Ze heeft deze maanden alleen de steun en liefde van haar moeder.
Met warrige haren, droeve ogen en alsmaar hetzelfde shirtje, oogt het meisje verdrietig. “Ze had geen reden om zich mooi te maken”, blikt Doeland terug. Dit kwam grotendeels door verveling, vermoedt ze. “Maar als ik naar haar toekwam voor wondverzorging, was ze direct vrolijk.” En het contrast met Nederland kan niet groter zijn: “Hier krijg je fysiotherapie en dagbesteding, zodat je je kunt vermaken. Er zijn boeken, er komen mensen op bezoek…” Allemaal dingen die daar niet aanwezig zijn.
‘Thuiskomst’
Na zes maanden zijn de wonden van het meisje eindelijk genezen: ze mag naar huis. Haar ouders en jongere broertjes mogen haar weer verwelkomen in hun hut, kilometers verderop in het kamp. De dagelijkse verzorging wordt overgenomen. De warmte die ze van haar familie krijgt, doet haar uitzonderlijk goed. Doeland ziet haar daarna nog één keer als ze voor een controle naar de kliniek komt: “Ze zag er stralend uit.”
Het meisje kreeg kleding van Doeland, die ze in het huis van de verpleegkundige had verzameld. In het ziekenhuis droeg ze die niet, maar bij de controle wel. “Ze had haar haren netjes gekamd, lippenstift op, oorbelletjes in en ze droeg een glittershirtje. Het was een totaal ander meisje. Toen besefte ik: zo hoort het te zijn. Zo hoort een meisje van dertien eruit te zien.”
Zoek de verschillen
Het meisje kwam opgetogen over ondanks een onzeker toekomstperspectief. De moeilijkheden die ze op haar pad zal krijgen, zijn niet op één hand te tellen. Doeland: “Ze zal misschien nooit naar school kunnen gaan, een baan vinden of trouwen. Of weg kunnen vluchten uit dit vluchtelingenkamp om een bestaan op te bouwen in Myanmar of Bangladesh. Als je in Nederland verlamd bent, kun je alsnog studeren, een leuke baan zoeken en zelfstandig leven. Zij niet.”
Het besef dat Doeland het zelf goed heeft in Nederland, komt door haar tijd in Bangladesh. “Niet alleen financieel, maar ook vanwege mijn woonsituatie en de vrijheid om te gaan waar ik wil. Ik ben vrij te gaan studeren, werken. Dit besef heb ik door haar gekregen. Onbewust spookt ze door mijn hoofd als ik ergens van baal. Dan denk ik aan dit ongelofelijk sterke meisje en spreek ik mezelf toe: stop eens met klagen. We hebben het hier goed.”