Ik loop naar haar toe. Ze is acht jaar en heeft Cystic Fibrosis. Ze valt af en gaat sondevoeding krijgen, de neusmaagsonde hebben we net ingebracht.
Ze vond het niet leuk maar hield zich kranig. Zoals beloofd mag ze een sticker uitzoeken, eentje voor haar verzameling. Schriften vol met stickers heeft ze. Mama of papa schrijft bij elke sticker die ze krijgt waarom ze die verdiend heeft. Dat doen haar ouders al sinds het eerste bezoek aan het ziekenhuis.
De schriftjes gaan plichtsgetrouw mee naar elk bezoek aan het ziekenhuis, er is altijd wel een arts of verpleegkundige die het wil doorbladeren en onder de indruk raakt van alles wat deze meid heeft moeten ondergaan. Het is een waar dagboek. Ze kiest een mooie sticker uit. Ik loop weer weg met de voorraad stickers tot ze zegt “wil je nog even naar mijn verband kijken?” Verband? Ik ben verbaasd. “Waarvoor heb jij verband om dan?” “Kom maar kijken dan laat ik het je zien.”
Ik leg de stickers op het aanrecht neer en loop terug naar het bed. Ze houdt haar rechterarm omhoog die inderdaad in het verband zit. Ik snap er niks van, een uur geleden zat die er nog niet en ik buig me erover heen. Drup. Drup. Spletsj. Koud water in mijn nek. Ik slaak een gil. Zij lacht. Vader maakt een foto. “Ik ben nat!” Ze lacht nog harder. “Deed jij dat?” “Ja-aaa-aaaa”, zegt ze in haar lach en wijst naar boven. Dan zie ik het. Het slangetje om de gordijnrail, over de infuuspaal en achter haar bed langs, verdwijnend onder haar deken. Ik sla de deken terug en zie de grote spuit voor nog maar een klein deel gevuld met water in haar hand. “Mooi ben jij, bedankt voor deze douche”, zeg ik. “Alsjeblieft” klinkt het blij. Ik lach.“Wie zal ik zo even naar je toesturen om naar je ‘verband’ te kijken?”