Er zijn altijd bepaalde casussen, bepaalde patiënten en hun verhalen die je bijblijven. Het ene moment juich je mee omdat een operatie geslaagd is, het andere moment ben je er voor een doodsbange patiënt die niet meer beter wordt. Door haar werk als oncologieverpleegkundige beseft Esther zich dat gezond zijn niet vanzelfsprekendheid is. Het leert haar om te blijven relativeren, vertelt ze.
Ze waren allebei nog geen veertig jaar. Zij hoogzwanger thuis, hij met acute leukemie in isolatie opgenomen in het ziekenhuis. Bijna dagelijks kwam ze met haar grote babybuik de afdeling oplopen, waar ik toen stage liep voor mijn oncologie-opleiding. Als ze langs de teampost liep zwaaide ze. Soms maakte ze een grapje, soms kwam er een kleine update vanuit ons of vanuit haar, en soms liep ze direct door. Hoogzwanger, op bezoek bij haar vriend: de vader van haar nog ongeboren kind.
Hij verbleef inmiddels al ruim twee weken in dezelfde kamer, zonder die kamer te mogen verlaten. Voorlopig mocht hij er, omwille van zijn eigen gezondheid, nog niet weg. Een jong stel, in verwachting van een kind en in verwachting van genezing. Hij genas, maar het was niet snel genoeg. Uiteindelijk zag hij via Skype hoe zijn kindje geboren werd. Het contrast kon haast niet groter: een kleine, gezonde baby en een kersverse zieke vader die hoopte op genezing. Het raakte me telkens weer, en ik vond het bijzonder om deze situatie een beetje mee te mogen maken.
De keuze voor oncologie
Toen ik begon aan de opleiding tot oncologieverpleegkundige had ik vooral de motivatie om mezelf verder te ontwikkelen. Ik werkte toen al een tijdje op de oncologische maag-, darm-, leverchirurgie. Of, zoals ik het wel eens uitleg aan mensen die niet bekend zijn in de zorg, de afdeling waar je komt als je geopereerd wordt aan kanker in je buik. Daar had ik stage gelopen tijdens mijn HBO-V, waarna ik gelukkig mocht blijven.
De heftige ziektebeelden en betekenisvolle gesprekken, in combinatie met de dynamiek van een chirurgische afdeling waar patiënten zich richten op herstel, gaf me het gevoel dat ik echt wat kon betekenen. Ik wilde graag meer leren over onder andere de verschillende oncologische ziektebeelden, de patiëntencategorie en gespreksvoering. De specialisatie oncologie was een logische vervolgstap en sloot goed aan op de patiëntencategorie waar ik dagelijks mee werkte.
Naarmate de opleiding vorderde kreeg ik een steeds beter beeld van ‘de oncologische patiënt’. Artsen kwamen lesgeven over hun vakgebied, patiënten kwamen hun ervaringen delen, we gingen op locatie kijken hoe bestraling eigenlijk werkt en we kregen lessen in communicatie. Een ander groot onderdeel van de opleiding was stage. Zelf werk ik op een chirurgisch oncologische afdeling, maar ik moest ook meelopen op afdelingen als de interne oncologie, de hematologie en longoncologie. Daar heb ik veel van geleerd en ben ik patiënten tegengekomen die me altijd bij zullen blijven.
Meer dan alleen technische handelingen
De kennis die ik tijdens de opleiding leerde kon ik dus direct toepassen in de praktijk en zo ontwikkelde ik een veel breder beeld van de patiëntenzorg. In de zorg, maar met name in de oncologie, is het belangrijk om verder te kijken dan medicijnen, technische handelingen en praktische hulp. ‘Er zijn’ als mens en jezelf inzetten als hulpmiddel voor je patiënten blijft hierin de uitdaging die mijn werk als oncologieverpleegkundige interessant houdt.
Als verpleegkundige heb je het voorrecht om een klein stukje mee te lopen in de reis die patiënten afleggen. Je krijgt een kijkje in hun leven, in de hoop dat je iets voor ze kan betekenen. Ook als patiënten niet meer beter kunnen worden, kan je het leven soms wel een beetje beter maken. Al is het maar door even met ze te praten en er te zijn. Dat maakt het werk als oncologieverpleegkundige keer op keer weer speciaal.