Verpleegkundige Noah werkt op de afdeling oncologie. Een plek waar een situatie ineens kan veranderen en waar de uitkomst niet altijd positief is. Ze vertelt over Geert, een patiënt bij wie alles ineens omsloeg.
Geert wordt op afdeling oncologie behandeld in verband met een grote tumor in zijn nieren. De tumor is zo groot dat hij niet meteen geopereerd kan worden. Daarom wordt er eerst neo-adjuvant chemotherapie gegeven met als doel de tumor verkleinen, zodat de tumor daarna weggehaald kan worden via een operatie.
Geert krijgt hiervoor zes kuren. Elke kuur duurt drie dagen en de behandeling vindt om de drie weken plaats. Iedere kuur zie ik Geert op de afdeling en iedere kuurt vertelt hij trots dat hij zijn tumor kleiner voelt worden en hij steeds minder klachten van zijn tumor heeft. Wel heeft hij tijdens de kuurdagen last van misselijkheid. Maar dat vindt hij niet erg, zolang de kuur maar effect heeft. De CT-scan die op de helft van de kuur gemaakt wordt laat ook zien dat er goed effect is en dat de tumor al voor de helft is geslonken.
Ineens is de situatie anders
Het is woensdag als Geert komt voor zijn zesde en dus laatste chemokuur. Ik schrik als ik hem zie, want ik vind dat hij er bleek en vermoeid uitziet. Als ik hiernaar vraag geeft hij ook aan dat het eigenlijk helemaal niet zo goed gaat. Hij heeft ineens mictieklachten: moet veel plassen, kleine hoeveelheden en heeft het gevoel niet goed uit te plassen. Middels een bladderscan controleer ik de inhoud van zijn blaas na toiletgang. Ik zie dat er ruim 600cc urine nog in de blaas zit nadat hij heeft geplast. Dat is enorm veel!
Ik overleg met de zaalarts en na overleg met de oncoloog wordt de uroloog in consult gevraagd. De artsen vinden het maar raar dat Geert ineens deze klachten heeft. Ze willen graag weten wat er aan de hand is. Normaliter wordt er een aantal weken na de laatste chemotherapie een CT-scan gemaakt om te kijken wat het effect is geweest van de kuren. De oncoloog besluit na overleg met de uroloog om de CT-scan eerder plaats te laten vinden. Deze kan gelukkig al tijdens de kuurdagen worden gedaan, zodat Geert daar niet nog extra voor op en neer hoeft te rijden. Dat is fijn omdat ik aan Geert zie dat hij veel heeft ingeleverd en dat alles hem veel energie kost.
Foute boel
De uroloog besluit dat er een katheter geplaatst moet worden, zodat de urine niet opgehoopt blijft in de blaas. Samen met een collega probeer ik een katheter in te brengen. Waar dat normaal makkelijk gaat, voelen we hier veel weerstand. Mijn collega en ik kijken elkaar aan en weten genoeg. We gaan niet doorduwen en vragen de uroloog om zelf de katheter in te brengen. We lichten Geert in en leggen de spullen vast voor de arts klaar. Eenmaal terug in de teamkamer zegt mijn collega: “Daar zit tumorweefsel, dat kan niet anders. Daar hebben we geen CT-scan voor nodig.”
De uitslag van de scan bevestigt onze gedachtes. De tumor is zo enorm gegroeid dat het is doorgegroeid vanuit de nieren naar de blaas, de lever, de galwegen en het buikvlies. De oncoloog belt mij op om een slechtnieuwsgesprek te regelen. De chemotherapie van de tweede dag hoef ik ook niet meer te geven. Het voelt raar om nu naar Geert te gaan met de kennis die ik heb en te vragen of zijn vrouw naar het ziekenhuis wil komen. Het voelt haast ongemakkelijk omdat Geert natuurlijk aanvoelt dat het foute boel is, maar ik mag en kan niets zeggen. Dat gaat de oncoloog straks doen in het bijzijn van Geert zijn echtgenote Marie.
Een moeilijk gesprek
Op de afdeling hebben wij geen gespreksruimte. Op de behandelkamer waar Geert ligt, liggen ook nog andere patiënten voor chemotherapie. Ik moet een aparte ruimte organiseren zodat de oncoloog rustig kan praten met Geert en Marie. Bij gebrek aan ruimte laat ik Geert en Marie in onze verpleegpost plaatsnemen. Ik kan wegens drukte niet bij het slechtnieuwsgesprek zijn. Gelukkig koppelt de oncoloog na het gesprek het een en ander terug en ga ik naar het echtpaar toe om hen te ondersteunen waar ik kan.
Als ik de deur van de verpleegpost openmaak zie ik twee totaal verslagen volwassen mensen zitten. Ik krijg direct een brok in mijn keel. Doordat ik Geert en dus ook Marie al wat langer ken, voel ik me bij hen betrokken. Ik besluit even niets te zeggen en loop stilletjes naar de lege stoel naast hen. Stilte heeft vaak een enorme kracht die nog weleens onderschat wordt.
Afscheid nemen
Geert is de eerste die het gesprek begint. “Het is klaar, Noah. Ik moet Marie achter gaan laten.” Ik voel het enorme verdriet en vecht tegen mijn eigen tranen. Nadat ik Geert en Marie heb laten praten over hun gevoel en plannen, staan ze op om spullen in te gaan pakken. Ze gaan samen naar huis en Geert zal nooit meer een stap in het ziekenhuis zetten.
Dan is het moment daar om afscheid te nemen. Afscheid nemen van bijzondere mensen waar je een band mee op hebt gebouwd went nooit. Het is echt een van de zwaarste dingen die ik tijdens mijn werk moet doen. Want wat zeg je tegen iemand die op korte termijn gaat sterven? Het beste? Het zorgt voor mijn gevoel vaak voor ongemakkelijke momenten.
Inmiddels heb ik geleerd om de patiënt te laten praten en de kracht van stilte te omarmen, waardoor het steeds minder ongemakkelijk voelt. Op het moment van deze situatie gelden de COVID-regels nog, waaronder de 1,5 meter afstand houden. Ik besluit om daar even niet naar te luisteren, maar te luisteren naar mijn menselijk gevoel. Geert en ik nemen afscheid met een dikke knuffel. Het voelt goed om dat te doen. Niet raar en niet ongemakkelijk. Als Geert en Marie echt weg zijn, breek ik. Gelukkig heb ik de liefste collega’s en voelt het ook goed om die tranen te laten gaan. Na een knuffel en wat lieve woorden is het weer tijd om verder te gaan en het werk op te pakken.