Tijdens een late dienst krijgt een collega een alarm van een cliënt: “Ik ben benauwd”. Als ze binnenkomt staat de kamer blauw van de rook. Mevrouw geeft direct aan dat ze haar pufje wil. Ze geeft het haar, maar vindt het ergens wel dubbel. In de asbak ligt een sigaret. De volgende avonden gebeurt er steevast hetzelfde. En dan besluipt de gedachte: ‘deze vrouw wil alleen maar aandacht’.
Ggz binnen de wijkverpleging
Op dit moment komen er steeds meer cliënten met een GGZ-diagnose in de wijkverpleging. De gezegde ‘er lopen er meer vrij, dan er vast zitten’, krijgt een letterlijke vertaling. De meest voorkomende GGZ- diagnoses zijn depressies, persoonlijkheidsstoornis en autisme. Toch is de wijkverpleging meer gericht op de somatische problematiek, dus bij cliënten met een ggz-diagnose vergeten we vaak de persoon erachter.
Als wijkverpleegkundige in opleiding ben ik bij deze casus geroepen. Ik ben namelijk niet de enige collega die er tegenaan loopt dat mevrouw een puf vraagt, terwijl ze rookt. Dit struint tegen de waarden en normen van de collega’s en daarbij levert het medisch gezien geen verbetering op! Tegelijkertijd krijg ik binnen de opleiding hbo-verpleegkundige de opdracht om een casestudie te gaan schrijven over een GGZ-cliënt. Dat geeft me mooi handvaten om dit gesprek aan te gaan.
Mijn rol als wijkverpleegkundige in opleiding
Ik ga het gesprek open en neutraal in, wat je natuurlijk van mij mag verwachten als wijkverpleegkundige. Mevrouw geeft tijdens het gesprek aan dat zij vroeger depressief is geweest, toen haar dochter drie jaar oud was. Ze gaf aan dat het voor haar voelde als overspannen zijn, want ze kon niks meer hebben van haar omgeving. Alle vragen werden teveel en de sombere gedachte die haar bleef besluipen: ‘is mijn dochter wel gelukkig en heeft zij het wel naar haar zin?’
Als gevolg van deze periode is mevrouw eerder opgenomen geweest, met een goed resultaat. Echter besloop de depressie haar jaren later weer en een opname was weer dichtbij. Ondanks de medicatie en therapieën blijft mevrouw erg slecht slapen. Ook geeft ze aan dat ze heel goed weet dat ze de deur uit moet gaan, maar dat het bed uitkomen zo moeilijk is omdat zij zich zo moe voelt.
Tijdens de gesprekken
We zijn nu twee gesprekken verder en eigenlijk is er nog geen resultaat, dus ik besluit haar direct te vragen waarom zij dat pufje wil. Waarop zij als antwoord geeft: “Ik merk wel dat jouw collega’s denken dat ik aandacht nodig heb, maar ik weet zeker dat ik goed slaap wanneer ik een puf heb gehad.” Nu wordt het mij duidelijk! Mevrouw belt niet omdat ze benauwd is, maar omdat ze weet dat ze dan een puf krijgt, met het vertrouwen dat ze lekker slaapt. Ik koppel terug wat mevrouw zegt: “U geeft aan dat u lekker slaapt wanneer u een puf krijgt, maar wat gebeurt er als u die niet krijgt”? Zij geeft aan dat ze dan slecht slaapt en rond twee uur klaarwakker is.
Dankjewel, jij snapt mijn probleem!
Eerlijk is eerlijk: de interventie Ventolin vanwege haar benauwdheid is niet onderbouwd en wordt door mevrouw zelf ook ontkracht. Binnen de richtlijnen van de GGZ vind je geen interventie om een cliënt een puf te geven, zodat ze beter slapen. Maar moet ik mij hier als wijkverpleegkundige in opleiding op blindstaren en zeggen deze interventie niet wordt ingezet omdat dit niet wetenschappelijk of medisch is onderbouwd?
Nee, ik geef hieraan toe, omdat dit winst oplevert voor haar kwaliteit van leven en haar als persoon gehoord laat voelen! In overleg met de huisarts en haar dochter zijn we eruit gekomen: deze interventie zetten we voort. Het resultaat? Geen sombere vrouw die niet uit haar bed komt, maar een dame die in de ochtend om 7 uur op haar balkon staat in haar pyjama en die vrolijk roept: “Goedemorgen Ineke, kom je vandaag nog even langs?”
Ben jij zorgprofessional en op zoek naar de inhoudelijk mooiste opdrachten in de GGZ?
DNZ heeft dé opdrachten en vacatures voor Psychiaters en Verpleegkundigen als ZZPer of in vast dienstverband.