De afgelopen twee decennia is er veel veranderd op het gebied van indiceren in de thuiszorg. Het was af en toe een zoektocht, maar hoe er nu tussen collega’s wordt samengewerkt vind ik heel waardevol. Zo blijf je leren van elkaar.
Het is al een hele tijd geleden, ergens rond het jaar 2000. Het RIO (later CIZ) was destijds verantwoordelijk voor de indicatiestelling voor thuiszorg. Als wijkverpleegkundige had je hierin een beperkte rol. Je keek vooral naar wat klanten nodig hadden en er waren geen afwegingen te maken over de manier van financiering. Als een klant persoonlijke zorg, verpleging of huishoudelijke zorg nodig had, werd dit geïndiceerd.
Geen maatwerk mogelijk bij indiceren
Als wijkverpleegkundige was je afhankelijk van wat de RIO/CIZ-medewerker indiceerde en daar organiseerde je de zorg van de klant dan omheen. De richtlijnen waren twintig jaar geleden best strak. Zo waren er standaard tijden vastgelegd voor bijvoorbeeld medicatie toedienen of het verlenen van persoonlijke zorg. En dan waren er nog de SIP’jes: Standaard Indicatie Protocol. Voor een aantal handelingen en situaties kon je als wijkverpleegkundige een SIP doen, dan had je snel een indicatie binnen voor de klant die binnen een van deze categorieën viel. Dat was efficiënt, maar ook hier kreeg je als wijkverpleegkundige geen ruimte voor maatwerk.
Sinds 2015 is de wijkverpleegkundige verantwoordelijk voor de indicatiestelling bij klanten in de thuiszorg en het bepalen van de noodzakelijke zorg. Dit laatste uiteraard in overleg met de klant. Een super goede ontwikkeling, vind ik zelf. Het indiceren is onderdeel van het professioneel handelen van de wijkverpleegkundige en het is de start van de zorgverlening. Als leidraad zijn er door de beroepsgroep normen vastgesteld voor het indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de eigen omgeving.
Zelf indiceren was een hele zoektocht
Het indiceren geeft ons als wijkverpleegkundigen ruimte, maar anderzijds voel ik ook echt de maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het gaat namelijk toch om gemeenschapsgeld. Vooral in het begin was het daarom best even zoeken, er waren veel vraagtekens. Wat valt onder de zorgverzekeringswet, wanneer komt de wet langdurige zorg in beeld of de WMO? Moet ik strikt de richtlijnen volgen of is het oké om een keer burgerlijk ongehoorzaam te zijn? Wanneer is iets gebruikelijke zorg en welke hulpmiddelen gebruik je dan? Hoe leg ik informatie goed vast in het zorgplan?
Binnen onze organisatie vinden er casuïstiekbesprekingen plaats. Met een groepje wijkverpleegkundige collega’s kijken wij kritisch naar een zorgplan die door een van ons gemaakt is. We bespreken dit, stellen elkaar kritische vragen en kijken of dit voldoet aan het normenkader. We letten op de anamnese, proberen het klinisch redeneren een plek te geven, we kijken naar verschillende kwaliteitsaspecten, wet- en regelgeving, naar wat de klant belangrijk vindt en we denken mee als de zorg eventueel beter of anders kan.
Die samenwerking is zo mooi om te zien. Iedere wijkverpleegkundige kijkt weer op een eigen manier. Door met elkaar in gesprek te gaan en elkaar vragen te stellen, maakt het soms dat je weer nieuwe mogelijkheden ziet. Zo ga je op een andere manier kijken naar een zorgsituatie. Als wijkverpleegkundige leer ik hier ook om te reflecteren op mijn eigen manier van handelen en een volgende keer neem ik de leerpunten die hieruit komen mee. Ik merk dat dit echt bijdraagt aan mijn eigen professionele ontwikkeling. Want hoe lang je ook in de zorg werkt, leren doe je nog elke dag.