Sinds enkele weken heb ik een jonge man met schizofrenie in mijn caseload. Ik werk als ambulant verpleegkundige, waarbij we mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen zo goed als mogelijk begeleiden in hun eigen woonsetting.
Omar is in Nederland geboren maar heeft een andere culturele achtergrond. Al sinds zijn vijftiende jaar hoort hij stemmen. Er zijn destijds meerdere behandelingen opgestart, maar die werden steeds weer afgekapt door Omar en zijn familie. Ook in het buitenland zijn ze geweest, maar doordat hij niet beter werd zijn de behandelingen gestopt. Nu is hij 22 en loopt hij wederom vast. Hij durft niet meer naar buiten, is enorm wantrouwig naar mensen en heeft last van achterdocht.
Geen medicatie
Tijdens het intakegesprek geeft hij aan graag hulp te willen, want dit is geen leven zo. Hij durft zijn kamer niet eens meer uit te komen. De psychische klachten eisen ook lichamelijk zijn tol, want door alles spanningen die hij ervaart kan hij moeilijk eten. Zodoende is hij al best veel afgevallen.
Samen met zijn ouders wordt besproken dat ze overal voor open staan, behalve voor medicatie. Dat hebben ze in het verleden al eens geprobeerd en dat had helemaal niet het gewenste effect. Hij werd er suf en sloom van en kon toen nog minder dan hij nu doet. Omars moeder vraagt aan ons wat de behandelopties zijn. Wat kunnen wij doen zodat hij zich weer beter gaat voelen kan deelnemen aan de maatschappij?
Een lastige kwestie. Ik voel veel sympathie voor Omar en zie dat hij het moeilijk heeft. Zijn lijdensdruk is groot. Constant in angst, spanning en isolatie leven moet vreselijk zijn, zeker als je nog zo jong bent. Toch ben ik er bang voor dat hij wel medicatie nodig heeft om zich weer beter te gaan voelen. Ik vind het moeilijk, want ik gun hem in eerste instantie vooral dat hij zich meer op z’n gemak voelt. Zijn angst om weer te starten met medicatie is misschien nog wel meer merkbaar bij zijn ouders dan bij hemzelf.
Geduld en vertrouwen
Het liefst zou ik tegen de ouders zeggen dat ze hem moeten stimuleren om het in elk geval te proberen. Ik snap best dat medicatie niet zaligmakend is en dat er altijd vervelende bijwerkingen aan verbonden zijn. Maar nu gaat het ook niet goed. En ik gun hem dat hij zijn leven zo goed als gaat kan leven. Ze zeggen wel te begrijpen dat hij ‘ziek’ is en daarvoor hulp nodig heeft. “Daarom zijn we nu ook weer bij de GGZ”, leggen ze uit.
Als hulpverlener vind ik het mijn belangrijkste taak om goed te luisteren naar de wensen van een cliënt. Wat heeft hij nodig, waar is hij bij gebaat? Maar hoe graag ik het ook zou willen, ik kan er niet voor zorgen dat de stemmen in zijn hoofd verdwijnen. Ik ben iemand die veel geduld heeft en best een lange adem. Dat zou bij deze casus weleens goed van pas kunnen komen. Ik begin de eerste tijd met het opbouwen van een vertrouwensband. Niet alleen met Omar, maar ook met zijn ouders. Want ergens lijkt het alsof met name zij tegen het slikken van medicatie zijn en hij daarin meegaat. “Hij moet het zelf kunnen”, heb ik de vader al meerdere keren horen zeggen.
Deze casus gaat flink wat tijd kosten, maar ik hoop dat wanneer er vertrouwen komt er ook goede gesprekken op gang komen. Wellicht voelen zij zo de ruimte om te vertellen wat hen precies tegenstaat en waarom ze het niet aandurven om de medicatie nog een kans te geven. Want tot nu toe zie ik een jonge kerel voor me zitten die doodongelukkig is. Hij heeft alle hoop op mij en zijn ouders gevestigd, in de hoop dat wij weten wat het beste voor hem is. Ik hoop dat ik dit waar kan maken. Dat wij over een tijdje samen buiten een wandeling kunnen maken en hij weer een beetje kan genieten van het leven.