In de gezondheidszorg hebben er in de afgelopen jaren op verschillende fronten veranderingen plaatsgevonden. Niet alleen de complexiteit van de zorg verandert, maar ook de patiëntenpopulatie en het verwachtingspatroon van de patiënt en zijn of haar familie.
Jarenlang streefden we naar zelfmanagement van de patiënt en stimuleerden we familieparticipatie, om zo betrokkenheid en inspraak in een behandeling te creëren. Met de komst van het internet ligt veel informatie binnen handbereik en neemt de patiënt niet zomaar meer genoegen met het verhaal dat de arts ze vertelt. Ze gaan zelf op zoek naar informatie en behandelmogelijkheden en worden kritischer en veeleisender. Een duidelijke verandering ten opzichte van jaren geleden. Waar voorheen de arts de regie in handen had, verschuift deze steeds meer richting de patiënt en staat niet de arts, maar de patiënt centraal in het bepalen van behandelkeuzes.
Het vragenuurtje
Je kent het wel. Na het starten van je dienst wil je net langslopen bij je patiënten, wanneer familieleden je al vanuit allerlei kanten bestoken met vragen. Hoe gaat het met hun vader of moeder? Zijn de uitslagen van de onderzoeken al bekend? Het is weer tijd voor het standaard vragenuurtje, of beter gezegd: vragenvúúrtje! Terwijl je de familieleden te woord staat, wordt de reguliere zorg even in de wachtrij geplaatst.
Als verpleegkundige vind ik dit weleens lastig. Zo gaf de familie van mevrouw G. laatst aan wéér de arts te willen spreken, terwijl er een paar dagen geleden nog een uitgebreid familiegesprek had plaatsgevonden. Sinds het familiegesprek was de situatie van de patiënt onveranderd en ik zag daarom geen noodzaak om opnieuw een gesprek aan te gaan. Toch gaf de familie aan het niet eens te zijn met de ingezette behandeling en wensten ze een arts te spreken hierover. Nu meteen. Om de gemoederen niet te hoog op te laten lopen, besloot ik gehoor te geven aan de wens van de familie en belde ik de arts met het verzoek om opnieuw het gesprek aan te gaan.
Regel het maar!
Een paar weken geleden gaf mijn patiënt aan het niet eens te zijn met zijn ontslag en zich nog te ziek te voelen om naar huis te gaan, terwijl alles voor zijn ontslag al geregeld was en er al een nieuwe patiënt was aangemeld om het lege bedje op te vullen. Familie weigerde de patiënt op te komen halen en zei dat het thuis niet langer meer ging. Daar stond ik dan, met mijn mond vol tanden.
Ik ging met meneer in gesprek en kwam erachter dat hij bang was om weer alleen thuis te zijn na een langdurige ziekenhuisopname. Meneer deed de afgelopen dagen alles zelfstandig en ik benadrukte dan ook dat hij wat meer vertrouwen moest hebben in zijn eigen kunnen en in de zorg die er voor hem geregeld was. Na een kwartiertje met hem gesproken te hebben, was hij genoeg gemotiveerd om toch echt met ontslag te gaan. Hij bedankte me voor de goede zorgen en verliet al zwaaiend de afdeling. Niet veel later kon ik eindelijk mijn nieuwe patiënt verwelkomen op de afdeling.
Situaties zoals deze komen helaas steeds vaker voor en soms lijkt het wel of de arts niet meer bepaalt wanneer een patiënt met ontslag zal gaan, maar zijn of haar familie. Dit heeft niet alleen invloed op de doorstroom van patiënten, maar neemt ook kostbare tijd in beslag. Er ontstaat een zorgprobleem en we maken steeds vaker kennis met de langligger.
We blijven maar zorgen
Patiënten die langer of vaker in het ziekenhuis liggen worden steeds veeleisender. Ze alarmeren voor kleine dingen en verwachten dat je gelijk op komt draven wanneer ze je nodig hebben. “Zuster, doe even dit!” wordt er naar me geroepen. Ondertussen staat mijn pieper ook roodgloeiend en probeer ik een manier te bedenken om weg te komen. Wanneer ik zeg: “Sorry mevrouw, mijn andere patiënt heeft me nodig”, antwoordt zij: “Maar ik heb u ook nodig, ik heb ook recht op uw zorg!” Tsja, wat zeg je dan.
Mijn maag knort flink en wanneer ik net even zit te eten verschijnt er een dame in de deuropening met de boodschap dat haar vader moe is en in bed gelegd wil worden. Omdat het geen acute vraag is, antwoord ik eerst even mijn eten op te eten en daarna meneer in bed te zullen helpen. Ik ben nog geen vijf happen verder waarna een chirurg binnenwandelt met de vraag om samen de wond van mevrouw C. te beoordelen. Met mijn mond nog half vol sjok ik achter hem aan om een blik op de wond te werpen en deze opnieuw te verbinden. Wanneer ik net de volgende hap van mijn maaltijdsalade neem, verschijnt de eerdere dame alweer ongeduldig in de deuropening. Daar gaat mijn eten. We blijven steeds maar zorgen, maar wie zorgt er nu eigenlijk voor mij?