Grote ogen in een te mager gezicht keken me aan. Op mijn vraag: “Kan ik nu gelijk wat voor u doen?”, gaf hij aan. “Ik heb het zo koud…”
Hoewel ik als wijkverpleegkundige nog maar een minuutje binnen was, vroeg ik hem of ik boven een trui mocht gaan zoeken voor hem. Het mocht en hij verontschuldigde zich voor de rommel, want hij voelde zich niet goed. Ik heb zelden zo’n keurige kast gezien in een mannenhuishouding en kon de trui die hij beschreef feilloos vinden.
Afgepeigerd
Ik was die ochtend gebeld door zijn verontruste zoon. “Het gaat niet goed met mijn vader, kunt u eens gaan kijken. Hij heeft darmkanker, maar de behandelingen zijn veel te zwaar voor hem. Hij kan het niet meer aan, hij wil ook niet meer. Ik begrijp dat ook wel, maar het voelt zo fout. Hij is zo moe, hij geeft het op, afgepeigerd, ja, dat is hij…”
Met eigen ogen gaan kijken
Hoewel mijn dag al behoorlijk vol gepland was, was er iets in de stem van de zoon dat me deed besluiten toch vandaag nog even langs te gaan en de situatie met eigen ogen te gaan bekijken. De zoon, die in Nijmegen woonde, maakte ik hier heel erg blij mee. Hij was oprecht bezorgd om zijn vader en hij vertelde dat hij pas overmorgen weer bij hem kon zijn. Hij werd emotioneel van mijn luisteren en samenvatten en dankte me heel hartelijk dat ik vandaag nog langsging.
Zoon
Nadat ik de meneer de trui aan had geholpen vertelde ik dat ik gebeld was door zijn zoon. De meneer, die Kees genoemd wilde worden, hield vervolgens een prachtig verhaal en was vol lof over zijn zoon. Hoe hij hem hielp, heel praktisch en hoe hij steeds weer mee ging naar alle doctoren en behandelingen die hij moest ondergaan. Voor hem op tafel lag een boodschappenbriefje, straks kwam de buurvrouw. Op het briefje stond zalm en kookworst, daar hield zijn zoon zo van. Zelf had hij nergens geen zin aan en alles stond hem tegen.
‘Ik red me nog’
Op mijn vraag wat ons wijkteam en ik voor hem konden betekenen wist hij geen antwoord. ”Ik red me nog steeds en dat wil ik ook. Als ik mezelf toch niet meer kan wassen, dan is het einde daar…” Op mijn uitleg dat hij krachten kon sparen door hulp in te roepen, zei hij naar mijn mening te snel: “Nee, nog niet.” Tegelijkertijd begreep ik hem zo goed; dit was zijn coping, zijn manier van overleven, horend bij zijn generatie. Zorgen doe je voor de ander…
Warmte en aandacht
Ik heb die middag niet meer aangedrongen. Kees kon nadenken, Kees ervaarde warmte en aandacht. Dat was voor nu genoeg. Kees kon vertellen. Kees mocht huilen. Ik luisterde. Tegen mijn natuurlijke manier van werken in heb ik gevraagd of het goed was als er elke morgen na de route even een zuster bij hem kwam om te kijken of het hem gelukt was om zijn emmertje met urine mee naar beneden te krijgen. Want dat was een grote klus voor de kortademige Kees. Maar dat moest altijd gelijk leeg want anders ging het ruiken. De zuster mocht komen, voor het geval dat.
Zorgen met een hoofdletter
Elke morgen wordt er nu even bij hem gekeken. Nu al met de sleutel vanuit het sleutelkluisje, dat mocht van Kees. Anders was hij al te moe om nog even samen te praten. Wat was het goed om zo te mogen zorgen en lijnen uit te mogen zetten. Ik heb zoon nog even gebeld, na mijn bezoekje en hem verteld wat een geweldige vader hij heeft.
Ik was laat thuis, te laat. Vandaag was dat niet erg. Ik mocht Zorgen met een hoofdletter. En dat was Goed, ook met een hoofdletter.
Evelien is gastblogger bij Nursestation. Zij heeft zowel intra- als extramuraal gewerkt in de ouderen-, verpleeghuis- en gehandicaptenzorg. De achterliggende 2,5 jaar was zij wijkverpleegkundige en oproepkracht in een hospice. Sinds januari van dit jaar werkt zij volledig in de hospicezorg.